.

dimanche 10 octobre 2004

Un article du Volkskrant où je suis cité (pour les kreukreuphones)

Moslims zijn niet eng
door Fokke ObbemaDe Volkskrant, Reflex, 9 oktober 2004
In Nederland wordt de islam gediaboliseerd. Frankrijk mag dan zijn hoofddoekjeswet hebben, de samenleving is opener voor moslims. Frankrijk kiest voor integratie, Nederland voor polarisatie.
Valt er een alternatief te verzinnen voor wat nu al drie jaar lang in Nederland de mode is: moslimbashing, het polariseren tussen 'wij' en 'zij'? De oogst van de afgelopen maanden mag er zijn: de film van Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh, die de vrouwonvriendelijkheid van de islam willen aantonen; Paul Scheffer die in zijn Abel Herzberg-lezing sombert over de islam en moslims; de regering, die zich bij monde van minister Verdonk van Vreemdelingenzaken tegen de dubbele nationaliteit keert. Het is tijd voor de nuchtere vraag of Nederland met die diabolisering van de islam ook iets opschiet. Want inmiddels is er een klimaat gecreëerd waarin de angst regeert en mensen schrikken van het bericht dat in Nederland al bijna een miljoen moslims wonen. Even bang zijn de moslims zelf, die in de uitingen van islamofobie reden zien zich aan hun eigen cultuur vast te klampen. Om deze impasse te doorbreken, is het Nederlandse debat gebaat bij een bredere horizon. Bij niet alleen kastijding, maar ook zelfkritiek. Ik wil daar een poging toe doen aan de hand van een vergelijking tussen Nederland en Frankrijk – twee landen met diametraal tegenovergestelde uitgangspunten in de omgang met allochtonen.
Om met de zelfkritiek te beginnen. Toen ik twee jaar geleden als correspondent in Frankrijk begon, nam ik meewarig kennis van de Franse omgang met de problemen van allochtonen. Komend uit het land van Fortuyn meende ik verzeild te zijn geraakt in een land waar de politieke correctheid nog hoogtij vierde. Zo bleken officiële statistieken over criminaliteit, werkloosheid en huisvesting van allochtonen te ontbreken. De Franse staat moet zich immers blind voor de herkomst van zijn burgers tonen. Die zijn allen gelijk, zo wil de leer.
Dat klinkt mooi, maar is erg onhandig wil je vat krijgen op problemen, die in Frankrijk niet minder groot zijn dan in Nederland. Zelfs er over praten viel niet mee bij gebrek aan een Frans woord voor 'allochtoon'. In plaats daarvan werd wel het begrip issu de l'immigration – 'voortkomend uit de immigratie' – gebruikt, maar de kranten konden daar in hun koppen niets mee. De problemen worden hier ouderwets krachtig onder het vloerkleed geveegd, zo was mijn indruk.
Twijfel kreeg ik, toen een leraar geschiedenis op een school in een Parijse achterstandswijk mij niet begrijpend bleef aankijken op de vraag hoeveel kinderen 'voortkomend uit de emigratie' hij in zijn klas had. De man zag er werkelijk het nut niet van in om er op die manier over na te denken. Hij gaf les aan Fransen, ongeacht of die nu van Malinese, Senegalese, Algerijnse of Franse afkomst waren.
Het stigma 'allochtoon' dat in Nederland tot in de tweede en derde generatie wordt gebruikt, wilde hij zijn leerlingen niet aandoen. Toegegeven: dat die kinderen in beginsel de taal machtig zijn, verschaft Frankrijk een voorsprong. Dat neemt niet weg dat ook een verschil in mentaliteit een rol speelt. Wat ik aanvankelijk voor politieke correctheid aanzag, blijkt voor een andere manier van denken te staan.
Tekenend is dat er in Frankrijk nooit over 'gastarbeiders' is gesproken, alleen over 'immigranten'. Met die categorie heeft het land een ruime ervaring. Tienduizenden Marokkanen en Algerijnen woonden er al vóór de Eerste Wereldoorlog. Na die slachting werd Frankrijk een echt immigratieland dat Italianen, Spanjaarden en Polen ronselde om het mannentekort op te vullen. Zij moesten bij autochtone vrouwen Franse kinderen verwekken die buitenlandse achternamen kregen. Die immigratietraditie heeft zijn sporen nagelaten.
Natuurlijk, ook Fransen zien kleuren en zijn geen betere mensen dan Nederlanders, maar hun uitgangspunt verschilt wel. Hoogleraar Pauline Meurs, die bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid verantwoordelijk was voor het rapport Nederland als immigratiesamenleving, zegt daarover: 'De Fransen zeggen: Jullie horen erbij, in Nederland is steeds de ondertoon: Horen ze er wel bij?'
Dat verschil blijft niet zonder gevolgen, zo blijkt uit onderzoek dat de Franse socioloog Laurent Chambon deed naar de verschillen in integratie tussen Frankrijk en Nederland. Ons land springt er gunstig uit wat betreft de toelating van allochtonen tot de politiek, maar maatschappelijk staat Frankrijk er beter voor. Zo telt het land veel meer stellen die zich aan de ultieme vorm van integratie wagen: het gemengde huwelijk. Van de mannen met een Algerijns paspoort is 50 procent met een niet-Algerijnse vrouw getrouwd. Voor Nederlandse Turken en Marokkanen ligt dat percentage veel lager. Ook hier vormt het ontbreken van een taalkloof in Frankrijk hooguit een gedeeltelijke verklaring. Het Franse straatbeeld bevestigt de vermenging der rassen, zoals ook op feestjes en bijeenkomsten er altijd wel moslims zijn uitgenodigd. Dat heeft gedeeltelijk te maken met het feit dat er ruim 5 miljoen zijn op 60 miljoen Fransen, verhoudingsgewijs iets meer dan in Nederland. Maar er is ook een kwalitatief verschil. 'Iedereen heeft hier wel een moslim als vriend, buur of anderszins. Maar als ik in de VS bij vrienden kom, hebben ze nooit zwarte kennissen', zegt de Franse islamkenner Olivier Roy.
Volgens Chambon staat de Nederlandse bevolking er wat dat betreft niet beter voor dan de Amerikanen: niet alleen zijn gemengde huwelijken in Nederland schaars, maar ook laten Nederlanders buitenlanders maar zelden toe tot hun vriendenkring of hun dis, zo ondervond de socioloog. Anders dan Fransen lijken Nederlanders nog niet volledig te beseffen dat de buitenlanders geen tijdelijke factor vormen.
Dat besef dringt zich nu geleidelijk op en leidt tot pogingen de Nederlandse identiteit vast te stellen. De behoefte daartoe is dringend geworden na het afscheid van de idylle van de multiculturele samenleving: de gedachte van keurig naast elkaar levende culturen bleek na '11 september' en Fortuyn niet langer houdbaar.
Daar hoeft niemand rouwig om te zijn, want de idylle kwam in de praktijk neer op een 'cultus van vermijding', zoals de politicoloog Jos de Beus dat treffend noemde. Met als resultaat dat allochtonen zich niet echt een deel van de Nederlandse samenleving wisten. Nu Nederland uitleg over zichzelf moet geven, over zijn identiteit en sociale codes, kunnen we ons niet langer verschuilen achter de mythe een internationaal georiënteerd land zonder veel specifieke kenmerken te zijn. De noodzaak om helderheid te verschaffen leidt tot verkramptheid, zoals de eis aan nieuwkomers zich in folklore als het Sint Nicolaas-feest te verdiepen of de overdreven harde toon in het debat over de islam en moslims.
Nederlanders raken in verwarring door landen die het multiculturele ideaal nooit hebben nagejaagd, zoals Frankrijk. Dat land doet aan assimilatie, zo wordt wel beweerd. Een aantal van de Nederlandse moslimcritici klinkt dat wel goed in de oren: assimilatie, het opheffen van de verschillen door hun aanpassing aan Nederlandse normen. Frankrijk durft zijn moslims pas goed de waarheid te vertellen, weten zij, kijk maar naar de 'wet op het hoofddoekje'. In werkelijkheid voert Frankrijk geen assimilatiepolitiek – geen modern politicus durft dat woord in de mond te nemen. Van orthodoxe joden of fundamentalistische moslims wordt niet gevraagd hun geloof aan te passen. Wel moeten zij de spelregels van de democratie eerbiedigen. De 'wet op het hoofddoekje' zou pas een assimilatiewet zijn, als moslima's zich ook buiten de school niet meer mogen sluieren. De wet komt bovenal neer op voortzetting van een nationale traditie: de neutraliteit van de school. In het verleden is daar hard voor gestreden, met als dramatisch hoogtepunt het moment in 1905 waarop agenten nonnen uit de openbare scholen kwamen halen. Die harde aanpak gaat terug op de wortels van de Franse Republiek: de Revolutie van 1789, die bij uitstek antigodsdienstig was. De spijkerharde scheiding van kerk en staat is sindsdien een essentieel onderdeel van het Franse bewustzijn, wat een groot verschil is met Nederland, waar die scheiding in de wet staat, maar niet de nationale identiteit meebepaalt.
Dat verleden heeft het Franse hoofddoekjesdebat gekleurd – niet het motief om een dam tegen moslims op te werpen, zoals Nederlandse moslimcritici willen. Die miskennen daarmee hun eigen geschiedenis: in Nederland hebben de tradities van verzuiling en tolerantie altijd een voorkeur voor de sociale norm van individuele vrijheid met zich meegebracht boven de Franse dwang tot gelijkheid. Het Franse model zou in Nederland het risico met zich meebrengen dat een bevolkingsgroep die zich toch al met de nek voelt aangekeken, nog verder wordt gestigmatiseerd.Als Frankrijk dan toch als model moet dienen, dan kan minister Verdonk zich beter laten inspireren door de ontspannen Franse omgang met de dubbele nationaliteit. Verdonk vindt het onverdraaglijk dat iemand naast het Nederlanderschap nog een ander paspoort bezit. Wie dat doet, kiest tegen Nederland, meent zij. De Fransen doen daar in het geheel niet moeilijk over. Natuurlijk mag iemand een ander paspoort hebben, het Franse is toch belangrijker, is de zelfbewuste houding. Dus wordt geen allochtoon gedwongen de banden met zijn verleden door te snijden. Die liberale opstelling vermijdt de spanningen, die de geborneerde houding van Verdonk oproept.Inspirerend kan het Franse debat ook zijn, omdat de Franse islamkenners met scherp verstand analyseren wat er met de islam aan de hand is en daarmee aanzienlijk verder komen dan de emotionele uitspraken over 'de moslims' en 'de islam' die in Nederland zo populair zijn. Mannen als Gilles Kepel en Olivier Roy, die dit onderwerp al hun leven lang bestuderen, komen bovendien met vrolijker stemmende observaties dan de sombere conclusies, die in het Nederlandse debat al te vlot worden getrokken.Terwijl de islam in Nederland veelal als een monolithisch blok wordt afgeschilderd, wijzen Kepel en Roy juist op de verdeeldheid die het terrorisme in de islamitische wereld heeft gezaaid. Ook hebben zij oog voor de mate waarin Europese moslims voor westerse waarden gevoelig zijn gebleken.Beiden tonen zich onder de indruk van een recente gebeurtenis: de houding van Franse moslims na de ontvoering van twee journalisten in Irak. De fundamentalistische ontvoerders meenden de Franse publieke opinie te kunnen splijten door intrekking van de hoofddoekjeswet te eisen, maar vonden een verenigde oppositie van álle Fransen tegenover zich. Met missies naar Bagdad en met demonstraties maakte de Franse moslimgemeenschap duidelijk waar hun prioriteit ligt: niet bij solidariteit met hun geloofsgenoten, maar bij respect voor de democratische spelregels.Het is een bewijs van het punt dat Kepel in zijn recente boek Fitna maakt: de jihadisten zijn er niet in geslaagd de islamitische massa's te mobiliseren om tegen het Westen op te trekken. Integendeel: hun wrede optreden in Irak staat gematigde moslims steeds meer tegen. Kepel voegt er wel een realistische waarschuwing aan toe: de strijd om de psyche van de Europese moslims is nog lang niet in het voordeel van het Westen beslist. Een terugval in fundamentalisme en wellicht terrorisme is nog altijd een reëel gevaar bij jongeren, die zich onbegrepen en gediscrimineerd voelen.
Ook Olivier Roy maakt in zijn boek L'islam mondialisée een genuanceerde analyse van de Europese islam. Die is zich aan het ontworstelen aan zijn culturele achtergrond, de Arabische wereld, zo stelt hij. De Europese moslims komen steeds verder af te staan van hun traditionele familiecultuur, waarin de vader alleenheerser is. Jonge moslims eten en kleden zich westers, 'zelfs de hoofddoekjes zijn niet meer traditioneel, maar volgens westerse snit', observeert Roy.Gevolg: terug in Marokko voelt de Franse Marokkaan zich bovenal Fransman. Voor een groot aantal moslims neemt hun religie een bescheiden plaats in: maar 3 procent van de Franse moslims zegt regelmatig naar de moskee te gaan, 22 procent noemt zich niet gelovig meer of hangt een ander geloof aan; een grote middengroep zegt wel te geloven, maar gaat niet naar de moskee. De meeste moslims stellen zich kortom niet anders tegenover hun geloof op dan de Franse of Nederlandse katholieken.
Toch worden moslims in Nederland voortdurend op dat ene aspect van hun bestaan, hun religie, aangesproken. Mochten ze dat zelf minder belangrijk gaan vinden, dan is de buitenwereld er wel om hen van dat idee af te helpen. Geen wonder dat zij in toenemende mate voor hun eigen cultuur kiezen in reactie op de vijandige buitenwereld.Moslims wordt zelfs voorgehouden dat ze weliswaar niet schuldig zijn aan het terrorisme, maar, zo meent Paul Scheffer, ze moeten zich wel 'verantwoordelijk' voelen voor de misdaden die uit naam van hun geloof worden gepleegd. Het is een eis die naar ik meen de Nederlandse katholieken nooit is opgelegd toen de katholieke IRA de Britse bezetting van Noord-Ierland met terroristische aanslagen bestreed.
Het principiële verschil tussen Roy en Kepel enerzijds en iemand als Scheffer anderzijds is naar mijn smaak dat de Nederlander uitgaat van een botsing van culturen, waar de Fransen dat zwart-wit denken proberen te vermijden en de dynamiek in de moslimgemeenschap belichten. De polariserende benadering van Scheffer ligt goed bij een Nederlandse publieke opinie die door moslimbashers wordt gedomineerd. De Franse geleerden sluiten daarentegen aan bij de tendens in hun land om resultaten te willen boeken, niet alleen via het opleggen van plichten, zoals de hoofddoekjeswet, maar ook via erkenning. Voorbeelden daarvan zijn de oprichting van een Franse moslimraad, waar ook fundamentalisten deel vanuit maken; de inrichting van een islamitische kunstafdeling in het Louvre op last van president Chirac; de discussie over toevoeging van een Arabische en een joodse feestdag aan het bestaande christelijke rijtje.De meeste Nederlanders zullen zich bij die bereidheid tot toenadering beter thuisvoelen, maar de nieuwe politieke correctheid van politieke incorrectheid staat dat in de weg. Vooralsnog wordt de publieke opinie geleid door angst en wordt er verveeld gegeeuwd wanneer iemand weer eens over discriminatie van allochtonen op de arbeidsmarkt begint. Terwijl Frankrijk momenteel een Hoge Autoriteit tegen de Discriminatie opricht om dat aan te pakken, roept het aankaarten van die misstand in Nederland primair de verdenking op van politiek correcte scherpslijperij.Het is een wellicht begrijpelijk, maar ten diepste onvruchtbaar klimaat. De gevolgen zijn voorspelbaar: het isolement en de verbittering nemen toe, fundamentalisme en uiteindelijk ook terrorisme krijgen meer kans. Het wordt tijd dat Nederland zijn bange politieke incorrectheid aflegt voor zijn vertrouwde nuchtere en pragmatische benadering.
Copyright: de Volkskrant